Geologische begrippen (deel 30)

RELIËF EN TEKTONISCHE STRUCTUUR
Bij het bestuderen van reliëfs op het landoppervlak moet men zich afvragen, welke factoren een rol hebben gespeeld bij de vorming van de waargenomen reliëfs.
In het spraakgebruik zijn reliëfs richels, heuvels, bergen, enz. Geologisch gezien zijn het relatieve hoogteverschillen. Al eerder zag men, dat hoogteverschillen vooral ontstaan en zich wijzigen door tektoniek en door erosie.
Tektonische bewegingen door plooien, verschuivingen en geotektoniek. Erosie snijdt dalen in, vormt hellingen, breekt bergen af, enz.

Laagland: (laagvlakte, heuvelland, laagplateau) hoogteverschillen van 0 - 200 m.
Middelland: (middelvlaktes, middelplateau, middelgebergte) hoogteverschillen van 200 - 2000 m.
Hoogland :(hoogvlakte, hoogplateau, hooggebergte) ligging t.o.v. de zee, boven de 2000 m.

Bij het reconstrueren van geologische vormingsprocessen van een landschap, speelt de factor tijd een doorslaggevende rol. Hoe lang hebben de processen hun invloed uitgeoefend? Hoe lang geleden vonden processen als plooiing, verschuiving, orogenese en erosie plaats? Of werken ze misschien nog?
Er is nog een belangrijke factor: de samenstelling en de hardheid van het gesteente. En vooral ook de plaatselijke verschillen hierin.

Bij de invloed van tektonische structuren op het reliëf doen er zich twee varianten voor.
  1. In het eerste geval is de tektonische structuur al lang geleden ontstaan en is het huidige reliëf vooral ontstaan door de langdurige werking van erosie. In homogeen gesteente, bv. in geplooide schalie, is dit het best waar te nemen. Na de inwerking van verwering en denudatie is er geen invloed meer waarneembaar van tevoren gevormde structuren. Men spreekt dan van een passieve invloed van de tektoniek.
    Een voorbeeld hiervan vindt men in de Appalachen in de VS. Een oud plooiingsgebergte is bedekt geweest door een peneplain en daarna door rivieren versneden. De reliëfs zijn dus ontstaan onder invloed van verschillen in resistentie van het gesteente. Men noemt daarom zo'n reliëf, met passieve invloed van de tektoniek, wel een Appalachisch reliëf.
  2. Als de tektonische beweging nog betrekkelijk jong is of zelfs nog plaats vindt, ligt het heel anders. Dan is de invloed van de tektonische structuur op het reliëf belangrijker dan die van de erosie. Verschillen in hoogte zijn in het reliëf nog duidelijk terug te voeren tot de tektonische beweging, zoals plooien en breuken. Men spreekt dan van actieve invloed van de tektoniek.
    Een voorbeeld van actieve invloed vindt men in de Jura.
    Hier zijn bergruggen gevormd door de anticlinalen van een jonge, actieve plooiing en de dalen door de synclinalen. Dus een zichtbare invloed van de tektoniek. Daarom noemt men een reliëf, ontstaan onder invloed van actieve invloed van de tektoniek op het reliëf wel een Jurassisch reliëf.

Cuesta's
Cuesta's kunnen ontstaan, als er in een gebied een hardere laag ligt, met daarboven en eronder een pakket zachtere lagen, waarbij het geheel zwak helt. Erosie neemt dan de bovenliggende zachtere lagen weg, waardoor de zwak hellende hardere laag wordt ontbloot en er hierop een z.g. dipslope (laagvlak = grensvlak tussen opeenvolgende lagen) ontstaat. Deze hardere laag heet de cuestadrager = cuestavormer.
Verwering en denudatie kunnen de harde laag doorbreken, waardoor ook de onderliggende zachtere lagen kunnen eroderen, waarbij het materiaal wordt afgevoerd, b.v. door een beek of rivier. Er ontstaat dan een steile wand, het z.g. cuestafront.
Het geheel vormt een typische asymmetrische bergrug. Vanaf de hoogste kam loopt één helling flauw af, de andere helling is zeer steil, soms zelfs een vrijwel loodrechte wand. Vaak bestaat het systeem uit een meerdere min of meer evenwijdige cuestafronten.



Een rivier tussen twee cuesta's, evenwijdig aan de cuestafronten, heet een subsequente rivier. Van de ene zijde, haaks daarop, stromen over de dipslope naar de rivier de resequente rivieren. Van de andere kant komen de obsequente rivieren. Anders gezegd: de resequente rivieren stromen met de helling der lagen mee, obsequente rivieren stromen hieraan tegengesteld. Grotere rivieren, die cuesta's in de richting van de hellende lagen doorsnijden heten consequente rivieren. Ze stromen consequent de helling volgend dwars door alles heen. Twee obsequente rivieren, die dus haaks op het cuestafront lopen, kunnen een deel van de cuesta als vooruitspringende neus geïsoleerd laten staan. Dit heet een eenzame tafelberg (mesa = getuigeberg). Hij getuigt van de vroegere ligging van de cuesta en van de latere terugschrijding.
Men komt cuesta's op heel veel plaatsen tegen, b.v. in de Ardennen, Spanje, Zuid-Duitsland, Noord- en Oost-Frankrijk, Zwitserland, Engeland, de VS, enz.

De fluviatiele landschapsvormen van rivierdalen wordt onderverdeeld in vijf algemene klassen:
  1. Consequente rivieren zijn rivieren waarvan de stroomrichting een direct gevolg is van de oorspronkelijke helling van het oppervlak waarop de rivier ontstond. Wanneer de consequente rivier een heuvelrug kruist, spreekt men van een doorbraakdal.
  2. Subsequente rivieren zijn rivieren waarvan de loop is bepaald door terugschrijdende erosie langsheen zwakkere lagen. Subsequente rivieren zijn gevormd onafhankelijk van het oorspronkelijke relief en volgen in het algemeen het dagzomen van zwakkere lagen.
  3. Resequente rivieren zijn rivieren die het richting van het oorspronkelijke reliëf volgen, maar die pas later zijn ontstaan. Vaak zijn resequente rivieren zijrivieren van subsequente rivieren.
  4. Obsequente rivieren zijn rivieren die in de tegengestelde richting van het oorspronkelijke reliëf stromen.
  5. Insequente rivieren zijn rivieren die een bijna willekeurig drainagepatroon hebben (dendritisch patroon). Deze rivieren zijn ontstaan door terugschrijdende erosie door horizontale lagen of door homogene gesteentes. De stroomrichting wordt niet bepaald door de helling van het oorspronkelijke erosieoppervlak.

  6. De verschillende fluviatiele landschapsvormen kunnen gemakkelijk geïllustreerd worden op (bijvoorbeeld) cuesta's, hogbacks of opengebroken anticlines.

Combineer een element links met een element rechts. Indien je niet onmiddellijk bij de gepaste uitdrukking geraakt, plaats dan eerst je antwoord zo dicht mogelijk bij de juiste uitdrukking. Scroll vervolgens. Herhaal desnoods deze handelswijze tot uitdrukking en antwoord links op het scherm te zien zijn. Pas dan sleep je het antwoord naar de juiste uitdrukking. Als al de vragen zijn opgelost klik je op de toets "Controleer". Je kan nu nog je foute antwoorden verbeteren.

Men kan naargelang de gebruikte browser, de oefening opnieuw maken, door met de rechtermuistoets te klikken op het scherm. Er opent zich een nieuw venster. Als er in dat venster het woord "vernieuwen" staat kan men daar op klikken.
*
Laagland (laagvlakte, heuvelland, laagplateau) is gekenmerkt door

*
Een middelgebergte is gekenmerkt door
*
Een hooggebergte begint vanaf
*
Het ontstaan van vervormingen (zoals breuken en plooien)
in het vaste oppervlak van een planeet (de korst) noemt men
*
Tektoniek bestudeert de processen, mechanismen en krachten
die geleid hebben
*
De Appalachen zijn een middelgebergte.
Het gebergte is hercynisch (300 miljoen jaar oud)
van oorsprong en bevat vele steenkoolvelden. Het ligt in het oosten van
*
De Appalachen zijn hercynisch (300 miljoen jaar oud) van oorsprong
*
De Appalachen, een oud plooiingsgebergte is bedekt
geweest door een schiervlakte
*
De Jura is een gebergte aan weerszijden van de
*
De Jura is een karstgebergte: door de oplossing van het poreuze
kalksteen ontstonden in de loop der tijd in de druipsteengrotten
*
De Jura stamt uit de middelste
*
De Jura is een goed voorbeeld van een plooiingsgebergte
waar de plooiing
*
Met cuesta wordt binnen de structurele geologie een
*
Als de helling naar de ene zijde toe steiler is dan
de helling 180 graden daarop spreekt men
*
Een cuesta ontstaat geomorfologisch doordat
de gesteentelagen parallel aan de bedding
*
Cuesta's worden gevormd in sedimentaire opeenvolgingen
van meer en minder competente erosie-gevoelige
*
Bij een cuesta neemt erosie de bovenliggende zachtere lagen weg,
waardoor de zwak hellende hardere laag wordt ontbloot en er hierop
een dipslope ontstaat.
*
Een rivier tussen twee cuesta's, evenwijdig aan de cuestafronten,
*
Bij een subsequente rivier stromen van de ene zijde,
haaks daarop, over de dipslope naar de rivier
*
De resequente rivieren stromen met de helling
*
De obsequente rivieren stromen
*
Grotere rivieren, die cuesta's in de richting
van de hellende lagen doorsnijden
*
Een mesa noemt men ook een
*
Twee obsequente rivieren, die dus haaks op het cuestafront lopen,
kunnen een deel van de cuesta als vooruitspringende
*
Het woord "cuesta" is afkomstig uit het Spaans en betekent "helling".
Het Engelse woord dipslope (Nederlands: helling) wordt gebruikt voor
die sedimentaire lagen waarvan de bedding
*
Een hogback is een
*
De erosie bij het dalhoofd (start van het rivierdal) door stromend water,
waardoor het dalhoofd zich verplaatst in stroomopwaartse richting,
noemt men