Geologische begrippen (deel 34)

GEOLOGISCHE WERKING VAN WIND
De invloed van wind is veelzijdig.
  1. Wind heeft een grote invloed op het klimaat.
  2. Wind is de oorzaak van het ontstaan van golven en van veel stromingen in zeeën en oceanen.

    • Men kent windgolven: voor extra uitleg klik op ZEEGANG
    • Men kent zeedeining: voor extra uitleg klik op ZEEDEINING
    • Men kent getijdegolven: voor extra uitleg, klik op GETIJDEGOLF
    • Men kent tsunamis: voor extra uitleg klik op TSUNAMI
    • men kent ook monstergolven: voor extra uitleg, klik op MONSTERGOLF

  3. Wind levert een grote bijdrage aan de kringloop van water, waarbij de wind het transport van de vochtige lucht (wolken) verzorgt.
  4. In de geologie is wind een belangrijke agens (een werkende of een werking veroorzakende kracht). Die werking kan afbrekend zijn, bij erosie ofwel opbouwend, bij sedimentatie.
  5. De inwerking van wind hangt nauw samen met de vegetatie en dus ook met klimaten. Effectieve inwerking vindt plaats bij ontbreken van vegetatie, zoals in tropische of juist in zeer koude woestijnen, op stranden, in droge rivierbeddingen en bij anthropogene (menselijke verstoringen), zoals bij ontginning, overbegrazing, roofbouw, egalisering. Men krijgt verwoestijning.

Voor meer uitleg, klik op WOESTIJNEN

Winderosie
  1. Attritie of uitputting is de slijtage van het onderweg zijnde puin zelf. Hoe langer het vervoer duurt, hoe kleiner zijn korrelgrootte wordt. De stortbeken in het hooggebergte sleuren grote rotsblokken mee. Maar als hun water via een lange rivierloop eindelijk in zee uitmondt en zijn materiaal in een delta afzet, zijn de stenen verpulverd tot zand en klei.
  2. De wind kan fijn materiaal uitblazen (deflatie). Daarvoor is nodig dat het vaste gesteente door andere oorzaken tot fijn poeder uiteengevallen is en bovendien zal droogte bevorderen dat het materiaal gemakkelijk wordt opgenomen door de wind. Voortdurende droogte veroorzaakt afwezigheid van vegetatie, welke anders het materiaal met zijn wortels vasthoudt en ook de wind afremt. Woestijnen zijn dus de gebieden waar deflatie een grote rol speelt. De met stof beladen wind oefent op zichzelf ook een zekere schurende werking uit (corrasie) maar van veel belang is deze niet.
  3. eolische corrasie = windcorrasie of abrasie (aantasting van gesteente door met zand beladen wind).

In aride gebieden kunnen door deflatie (eolische ablatie) diepe depressies ontstaan van beperkte tot soms zeer grote omvang. De onderste begrenzing van zo'n depressie wordt bepaald door b.v. de grondwaterspiegel, zoutkorsten, verkitte laagjes of oude bodemprofielen. Een bijzonder geval doet zich voor, als het weggeblazen zandpakket steentjes of stenen bevat. Deze blijven liggen en vormen na enige tijd een aaneengesloten laagje op de zandoppervlakte en verhinderen hierdoor verdere deflatie. Zo'n laagje heet desertpavement of keienvloertje. Men kan ze vaak terugvinden in zand- of lössprofielen. Tijdens hun ontstaan zal er dus een polair woestijnklimaat hebben geheerst. Door de corraderende werking van met zand beladen wind worden gesteenteoppervlakken gladgeslepen en bij verschillende hardheid van de gesteentelagen ontstaan er soms richels. Een bekend voorbeeld van windcorrasie is het voorkomen van windkeien of windkanters. Het zand heeft aan stenen facetten geslepen, begrensd door scherpe ribben.

Eolisch transport
Zand wordt opgenomen vanaf een windsnelheid van ongeveer 5 m/sec en een korrelgrootte van ongeveer 64micron. Zand wordt salterend (springend) of repterend (kruipend) vervoerd.
Zeer fijn materiaal tot ongeveer 0.2 mm wordt in suspensie vervoerd over zeer grote afstanden. Vb. woestijnstof, vervoerd tot in België en Nederland, bekende löss = loess.
Accumulatie: door oneffenheden in de bodem of doordat de wind gaat liggen, verliest hij zijn transportkracht en laat het materiaal vallen. Geeft ophoping van materiaal.
Afzettingen door wind kunnen bestaan uit zand, meestal goed gesorteerd en kwartsrijk, uit gips- of kalkfragmenten of uit de ons zo bekende löss, overwegend met een korrelgrootte van minder dan 50 micron.
Zandafzettingen vormen zich vooral vóór of achter obstakels of vegetatie.
Men onderscheidt:
  1. lijduinen of zandtongen, die zich niet verplaatsen. Een opgestoven zandlichaam heeft altijd een vorm die wordt bepaald door de windrichting. Met de windrichting mee bestaat het zandlichaam uit een flauw oplopende helling, met vanaf het hoogste punt een veel steiler aflopende helling. Als het zandlichaam zich verplaatst, ontstaat er in het inwendige een gelaagdheid evenwijdig aan de steilste helling. De mens bevordert duinvorming door vegetatie, door aanplant van helmgras en biestarwegras. Inzinkingen in een duingebied noemen we een del of duinpan. Als het dieper worden hiervan wordt verhinderd door het bereiken van de grondwaterspiegel, dan zal de bodem gemakkelijk begroeien. Hierdoor zal bij verdere aanvoer van verwaaid zand dit worden vastgehouden, waardoor weer ophoging plaatsvindt.
  2. vrije duinen, ontstaan in een open zandvlakte. Ze migreren (verplaatsen) zich. Naar de vorm spreekt men over barchanen (sikkelduinen), dwarsduinen (Een relatief recht duin waarvan de kam loodrecht op de windrichting staat.) en sifs (lengteduinen).
  3. organogene duinen, ontstaan door vegetatie. Ze verplaatsen zich niet. Naar de vorm kent men paraboolduinen, kamduinen en streepduinen (Langgerekte duinrug die zijn ontstaan dankt aan het feit dat met de wind meegekomen zand door vegetatie werd vastgehouden en zich uitstrekt in de richting waarheen de voor zijn ontstaan verantwoordelijke wind waaide).


    1. Paraboolduinen zijn hoge duinen met de vorm van een hoefijzer waarvan de armen wijzen naar de overheersende windrichting. Aan de Vlaamse kust is dat het zuidwesten. De lager gelegen en meestal vrij vlakke valleien tussen de armen van de paraboolduinen worden pannen genoemd. Dit landschap van hoge paraboolduinen, typisch voor de westkust, ontstond rond Koksijde pas tussen de 16de en de 19de eeuw. De vroege duinen, ontstaan tussen de 8ste en de 13de eeuw, boden een veel vlakker uitzicht en bereikten maar een hoogte van ongeveer 6 meter. De paraboolduinen zijn dus vermoedelijk ontstaan door een combinatie van:

      • een periodische verhoging van de stormfrequentie met een toename van de zandaanvoer vanuit de zee en het strand.
      • een intensiever grondgebruik door de veebegrazing (schapen, geiten, ezels, paarden, runderen), die leidde tot de verstuiving van duinen die voorheen door begroeiing waren vastgelegd.

    2. Kamduinen zijn te herkennnen als een reeks van aaneengeschakelde paraboolduinen. Hun naam is te danken aan hun windwaartsgerichte armen die zich laten vergelijken met de tanden van een (grove) kam omdat ze een reeks vormen. Theoretisch kunnen ze ontstaan uit het samengaan van losse paraboolduinen maar ook uit het verder evolueren van een loopduin waarbij op bepaalde plaatsen het loopduin meer doorstuift dan op andere plaatsen.
    3. Streepduin: langgerekte duinrug die zijn ontstaan dankt aan het feit dat met de wind meegekomen zand door vegetatie werd vastgehouden en zich uitstrekt in de richting waarheen de voor zijn ontstaan verantwoordelijke wind waaide.


    Duinen. Klik hier. Ontstaan van duinen. Klik hier.

    1. rivierduinen, sterk van vorm wisselende duinen langs rivieren. Rivierduinen liggen langs rivierdalen, die in het Laat-Pleistoceen periodiek droogvielen. Het staat vast, dat het materiaal van deze duinen afkomstig is uit de fluviatiele afzettingen van de drooggevallen beddingen.
    2. dekzand, een over grote oppervlakte voorkomend zandpakket, gevormd in periglaciale omstandigheden. De vorm kan variëren. Men onderscheidt ouder, dat meestal duidelijk gelaagd is en dunne leemlaagjes bevat en jonger dekzand, dat doorgaans grover van korrel is, geen leembandjes bevat en dat plaatselijk sporen toont van lengteduinen, streepduinen en paraboolduinen.
    3. stuifzanden, op plaatsen, waar de vegetatie is verstoord. Bestaat meestal uit dekzand.
    4. lössafzettingen komen wereldwijd veel voor. De korrelgrootte ligt globaal tot ca. 50 micron. Als het materiaal afkomstig is uit woestijnen dan spreekt men van continentale löss. Als het materiaal van periglaciale oorsprong is, dan spreken we van glaciale löss. Continentale löss vindt men aan de lijzijde van woestijnen. Glaciale löss ligt aan de lijzijde van gebieden, die in het Pleistoceen door het ontbreken van vegetatie blootstonden aan deflatie.

    Woestijnen

    1. Een rots- of steenwoestijn duidt men aan met de naam hamada.
    2. Een grind- of kiezelwoestijn heet een serir.
    3. Een zandwoestijn heet een erg of een koem.





    Enkele bijzondere windcondities die een eigen naam hebben gekregen

    sirocco, klik op SIROCCO.
    mistral, klik op MISTRAL.
    föhn, klik op FÖHN.
    levanter, klik op LEVANTER.
    levanter, klik op BORA.
    tramontana, klik op TRAMONTANA.
    soechovej, klik op SOECHOVEJ.
    pampero, klik op PAMPERO.
    hamattan, klik op HAMATTAN.
    ghibli, klik op GHIBLI.
    samoen, klik op SAMOEN.
    buran, klik op BURAN.
    moesson, klik op MOESSON.
    chocolatero, klik op CHOCOLATERO.
    passaat, klik op PASSAAT.
    chinook, klik op CHINOOK.
    bora, klik op BORA.

Combineer een element links met een element rechts. Indien je niet onmiddellijk bij de gepaste uitdrukking geraakt, plaats dan eerst je antwoord zo dicht mogelijk bij de juiste uitdrukking. Scroll vervolgens. Herhaal desnoods deze handelswijze tot uitdrukking en antwoord links op het scherm te zien zijn. Pas dan sleep je het antwoord naar de juiste uitdrukking. Als al de vragen zijn opgelost klik je op de toets "Controleer". Je kan nu nog je foute antwoorden verbeteren.

Men kan naargelang de gebruikte browser, de oefening opnieuw maken, door met de rechtermuistoets te klikken op het scherm. Er opent zich een nieuw venster. Als er in dat venster het woord "vernieuwen" staat kan men daar op klikken.
*
Een natuurlijke luchtbeweging van de atmosfeer, gekenmerkt
door richting en snelheid noemt men
*
Wind kan ontstaan door verplaatsing van lucht, van gebieden
*
Koude lucht die vanaf een berg neerdaalt
*
Doordat het land en de zee op een verschillende manier
opwarmen en afkoelen.
*
De windsnelheid wordt uitgedrukt in een getal van
de schaal van Beaufort,
*
De wind wordt gemeten op een mast met een
*
De begrippen Noord, Zuid, Oost en West hangen samen
met de draaiing van de aarde
*
Wind die draait tegen de richting van de wijzers van de klok
*
Wind die draait met de wijzers van de klok
*
Windsnelheden boven 32,6 m/s (118 km/h) wordt als
*
Zuidelijke wind vanuit Afrika naar Europa (Frankrijk)
noemt men een
*
Noordwestelijke wind vanuit centraal Frankrijk richting
Middellandse Zee is een
*
Warme droge wind die vaak aan de noordzijde
van de Alpen waait.
*
Een droge, hete noordenwind uit de binnenlanden
van Spanje is een
*
Oostelijke wind over Gibraltar.
*
Zeegang is een door de wind gegenereerd golfpatroon
aan het wateroppervlak
*
Golven op het wateroppervlak, onder invloed van de zwaartekracht,
oppervlaktespanning en massatraagheid, verplaatsen zelf bijna geen
watermassa: ze verplaatsen vooral de energie
*
De naam voor de noordoostelijke wind vanuit Oost-Europa naar Italië.
*
Gregale of Meltemi is de naam voor de noordoostelijke
*
De naam voor de noordwestelijke wind vanuit Griekenland.
*
Chinook is de naam voor de oostelijke
*
De oostelijke wind over het tropische deel van
de Stille Oceaan is de
*
Chocolatero is de noordelijke wind in het gebied
*
Moesson is een veranderlijke wind
*
Buran is de noordoostelijke wind die over Siberië
en andere delen
*
Samoen is een hete, droge wind
*
Ghibli is een zuidelijke wind in het land
*
Harmattan is een droge en stoffige wind ten zuiden van
de Sahara in de richting van de Golf van Guinee
*
El Pampero een west of zuidwestelijke wind die gevormd
wordt in Antarctica en stroomt naar de pampa's van Patagonië
door naar noordelijk
*
Tramontana is een droge, koude en sterke wind,
die van het noord-westelijk waait
*
Zeegolven onder invloed van lokaal windveld
*
Zeegolven die er nog zijn na het wegvallen van de wind of
die uit het windveld lopen
*
De golfhoogte is de afstand tussen de golftop en
het golfdal, het hoogste punt
*
Een relatief grote, spontaan optredende golf in zee die in de
oceanografie een golf is waarvan de hoogte meer dan twee
keer de significante golfhoogte bedraagt.
*
Een vloedgolf uit de zee die de kuststrook onverwacht
overspoelt, veelal veroorzaakt door een zeebeving
noemt men een
*
Een getijdefenomeen waarbij het voorste gedeelte van het
binnenkomende getij (de vloed) een golf vormt die in een
rivier of smalle baai tegen de stroom in gaat noemt men een
*
Bewegingen van het oceaanwater, voor het grootste deel
veroorzaakt door de energie van de zon vormen de
*
Er wordt onderscheid gemaakt tussen warme en koude zeestromen.
Waar deze aan elkaar grenzen, treedt vaak frontogenese op,
de vorming van fronten.
*
Een term die gebruikt wordt voor zowel het oprukken of zich
uitbreiden van een woestijn.
*
De slijtage van het onderweg zijnde puin noemt men
*
De wind kan fijn materiaal uitblazen. Dat noemt men
*
Aantasting van gesteente door met zand beladen wind
noemt men
*
Lijduinen of zandtongen
*
Vrije duinen, ontstaan in een open zandvlakte.
*
Organogene duinen ontstaan
*
Hoge duinen met de vorm van een hoefijzer waarvan
de armen wijzen naar de overheersende windrichting
noemt men
*
Kamduinen zijn te herkennnen als een reeks van
*
Langgerekte duinrug die zijn ontstaan dankt aan het feit
dat met de wind meegekomen zand door vegetatie werd
vastgehouden en zich uitstrekt in de richting waarheen de
voor zijn ontstaan verantwoordelijke wind waaide.
*
Sterk van vorm wisselende duinen langs rivieren
*
Een rots- of steenwoestijn duidt men aan met de naam
*
Een grind- of kiezelwoestijn
*
Een zandwoestijn heet
*
Een gebied met minder dan 200 mm neerslag per jaar,
waar weinig vegetatie groeit, waardoor er ook relatief
weinig fauna aanwezig is noemt men een
*
Een oase is een plek in de woestijn, waar toegang tot water
*
Een over grote oppervlakte voorkomend zandpakket,
gevormd in periglaciale omstandigheden noemt men
*
Het natuurkundige proces waarbij oppervlaktewater,
zoals zeewater, verdampt en in de atmosfeer wolken
waaruit neerslag valt aanmaakt wordt onder het begrip
*
Eerste mogelijkheid. De neerslag wordt niet opgenomen
door de bodem en loopt over het oppervlak,
*
Tweede mogelijkheid. De neerslag wordt opgenomen
door de bodem (infiltratie) en komt via
*
Derde mogelijkheid. Het water van de neerslag verdampt,
al dan niet na
*
Het bezinken en ophopen van sedimenten,
waarbij sedimentair gesteente ontstaat noemt men