Begrippenlijst Geologie 9

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


Het freatisch vlak is de grondwaterspiegel, die voorkomt in de verzadigde zone en waar alle grondporiën met water gevuld zijn. Het water beneden de grondwaterspiegel wordt freatisch grondwater genoemd, de grond eronder is volledig verzadigd. Beneden het freatisch vlak is er geen wortelgroei mogelijk doordat er geen met lucht gevulde poriën aanwezig zijn en het aanwezige grondwater onvoldoende zuurstof bevat. Het freatisch vlak kan zichtbaar gemaakt worden door een peilbuis te plaatsen of gat in de grond te graven tot het grondwater zichtbaar wordt. Daarna moet een poosje gewacht worden, omdat door verwijdering van de grond de druk die deze grond op het grondwater uitoefende verdwenen is en het grondwater dus nog iets omhoog zal komen. Door schommelingen in de grondwaterstand onder invloed van de hoeveelheid neerslag en de verdamping door planten wisselt het freatisch vlak in gronddiepte. In het bodemprofiel is dit duidelijk zichtbaar door een andere kleur van de grond. Het freatisch vlak bevindt zich op die diepte waar het grondwater een druk heeft die gelijk is aan de atmosferische druk. Het freatisch vlak in de grond tussen twee sloten (met gelijkblijvend peil) heeft 's winters een bolle en 's zomers een holle vorm, doordat 's winters de hoeveelheid neerslag groter is dan de verdamping. 's Zomers is dit net andersom.

Boven het freatisch vlak komt grondwater voor als:
  1. capillair grondwater, dat in de dunne poriën, kleiner dan 30 micrometer zit en nog contact maakt met het grondwater. Door de capillaire werking stijgt het grondwater in de poriën. In zandlagen kan het water via capillariteit enkele centimeters boven het freatisch vlak uitstijgen, bij een kleilaag kunnen dit door de kleine poriën meerdere meters zijn.
  2. adhesiewater, hieronder verstaat men het water dat zich als dunne laagjes om de vaste bodembestanddelen bevindt.
  3. hangwater, ook wel sejunctie of pendulair grondwater genoemd. Dit water zit ook in poriën maar heeft geen verbinding met het grondwater. Dit komt bijvoorbeeld voor bij hooggelegen zandgronden.
  4. zwelwater, hieronder verstaat men water dat zich in de vaste bodemdeeltjes bevindt waardoor zwel- en krimpprocessen optreden in klei en humus.


Grondwaterstroming is de verplaatsing van water door een bodem. Grond in de vorm van afzettingen zoals grind, zand, klei of leem bevatten in meer of mindere mate holle ruimten. Indien deze materialen zich onder het grondwaterpeil bevinden dan zijn deze holle ruimten gevuld met vrij water. Door grondwaterhoogteverschillen of drukverschillem ontstaat er in principe een verplaatsing van dit vrije water. Dit kan horizontaal of verticaal zijn. Bij een horzontale verplaatsing spreekt men over een grondwaterstroming. Het drukhoogteverschil kan ontstaan door hoogteverschillen in het terrein, rivieren, neerslag, infitratie of een onttrekking door b.v. oppompen. De verplaatsingssnelheid of stroomsnelheid is afhankelijk van de weerstand die de bodem biedt. Zand en grind geven een goede doorlatendheid, klei en leem zijn vrijwel waterdicht.


Hellinglengte
het hoogteverschilDat cijfer geeft het verschil in m aan tussen de hoogte van de voet en de hoogte van de top van de helling.
Met hoogte bedoelen we hier 'hoogte t.o.v. van de zeespiegel'. Als de voet op een hoogte ligt van 30 m en de top op een hoogte van 50 m dan zeggen we dat het hoogteverschil 20 m bedraagt.
de lengte van de hellingDat is de afstand die je kan meten van de voet naar de top van de helling.
het gemiddelde stijgingspercentageDe verhouding tussen het hoogteverschil en de lengte van een helling, kun je schrijven als een breuk.
b.v. een helling heeft een lengte van 200 m. Het hoogteverschil tussen voet en top bedraagt 20m.
Breuk: 20/200
Die breuk kun je omrekenen in % -> 20/200 = 10%
We zeggen dan dat die helling een gemiddeld stijgingspercentage heeft van 10%
het maximum stijgingspercentageAls je de grafiek van een helling bekijkt, dan zie je dat die niet overal even steil is.
Een helling kan b.v. erg steil zijn in het begin, en daarna een stuk 'platter'.



Hoogteverschil Kluisberg 24m-90m=66m
Lengte:1250m
Gemiddelde stijging:5,3 %
Maximale stijging:13 %


Extra uitleg over Hollandveen! Klik hier.

Holle weg

Extra uitleg over het Holoceen! Klik hier.
Extra uitleg over Hoogveen! Klik hier.

Bodemhorizont Bodemprofiel met bodemhorizonten. Een bodemhorizont vormt een duidelijk onderscheidbaar deel van de bodem. De horizonten vormen een belangrijk kenmerk voor de bodemclassificatie.

Onderverdeling
Bodems worden onderverdeeld in bodemhorizonten, aangeduid met hoofdletters: van boven naar onderen meestal in de volgorde A, E, B, C en R. Hierin bestaan enige verschillen, met name door verschillen in bodemclassificatiemethoden. Horizonten verschilen van elkaar in diverse met het oog waarneembare kenmerken en veelal ook in hun chemische en fysische eigenschappen. De horizonten worden onderverdeeld in subhorizonten, waarbij kleine letters en cijfers worden gebruikt. De kleine letter zegt iets over het karakter van de horizont, het cijfer is een verdere onderverdeling. Een voorbeeld: de bovengrond is vaak een Ah horizont. Daarbij staat de A voor de bovenlaag en de h voor humus. Zijn er binnen de Ah duidelijke verschillen waarneembaar dan kun je bijvoorbeeld spreken van een Ah1 en een Ah2. Veelvuldig voorkomend onder landbouwgronden is de Ap horizont, waarbij de p staat voor ploegen.



De B horizont is de laag waarin bodemvormende processen zichtbaar zijn. De C horizont staat voor het moedermateriaal. Een R horizont betekent vast gesteente. Een E horizont is een laag tussen de A en de B waarin uitspoeling heeft plaatsgevonden. De bovenste lagen van tropische (rode) bodems, waar de aanvoer van (blad)afval en regen van boven groot is, worden tot grote diepte gekenmerkt door uitspoeling van aluminium en ijzer. Deze bodems zijn daardoor vaak arm aan voedingsstoffen en dienen voor landbouwkundig gebruik bemest te worden.

Veel B horizonten zijn inspoelingshorizonten. In een podzol, in Nederland en België veel voorkomend in zandgronden, zijn complexen van humuszuren, ijzer- en aluminiumverbindingen neergeslagen. Dit kunnen zeer dunne en bruine (ijzer) laagjes zijn (in een veldpodzol of haarpodzol), maar het kunnen ook donkere lagen van enkele decimeters dik zijn. Wanneer het ijzer grote harde concreties heeft gevormd spreken we wel van oerbanken of ijzeroer. Dit treffen we veelal aan in natte gronden, de gleygronden. Een ander veel voorkomend type is de klei-inspoelingshorizont. Hierbij ontstaat een bodemprofiel met in de B-horizont een hoger kleipercentage dan in de boven- en onderligende lagen. Deze gronden worden in de Nederlandse bodemclassificatie brikgronden genoemd.

Het op de minerale bodem gelegen organische materiaal wordt wel aangeduid als de O-horizont.


Een horst is een geologisch gedeelte dat na een aardbeving, een afschuiving (breuk) of een opheffing van de druk onder de gedeelten van land omhoog is gekomen, terwijl de slenk bij hetzelfde proces naar beneden gezakt is.



Magma wordt bij de aardkern opgewarmd en gaat dan in een stroom onder druk omhoog naar de aardmantel. Dit noemt men een stijgende convectiestroom. Als deze bij de aardmantel aankomt, komt deze onder zeer grote druk te staan. De aardmantel trekt dan krom en scheurt. Na dit scheuren zakken de zware stukken van de aardmantel (de stukken oceaanbodem, want die zijn van basalt, zwaar gesteente) en vormen slenken. De gedeeltes die op normale hoogte blijven of zelfs iets stijgen noemt men horsten en bestaan uit continentale stukken aardmantel dat bestaat uit graniet (licht gesteente).

Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
De bovenzijde van de met water verzadigde zone in de bodem.


*
De stroming van water door de poriën tussen de gronddeeltjes.
*
De hoek (in procenten of in graden) die een helling maakt met een
horizontaal vlak.
*
De afstand tussen de onderkant en de bovenkant van en onbedekte helling.
*
Veenafzettingen op de afzetting van Calais tijdens het Subboreaal toen de
zeespiegelstijging verminderde en er verzoeting ging optreden in de lagune
achter de inmiddels ontstane strandwallen van Noord- en West-Nederland.
Op de strandwallen ontstonden tezelfdertijd de oude duinen.
*
Een diepliggend pad of weggetje in het landschap ontstaan door erosie
in de löss, meestal ten gevolge van menselijke activiteiten.
*
Het huidige geologische tijdvak; ongeveer 10.000 jaar geleden begonnen.
*
Veen dat groeit onder invloed van voedselarm regenwater.
*
Een op kleur en/of korrelgrootte te onderscheiden laag in een bodemprofiel.
*
Een langs breuklijnen opgetild gedeelte van de aardkorst.
*
In de bodem komen grote en kleine openingen voor, waardoor gasuitwisseling
met de buitenlucht optreedt en regenwater de grond in kan.
Deze openingen noemt men
*
Beneden het freatisch vlak is er geen
*
Een buis met één geperforeerd deel, die in de bodem wordt geplaatst
om de stijghoogte van het grondwater (zowel van het freatisch vlak als
van diepere stijghoogten) vast te stellen, of voor bewaking van de kwaliteit
en kwantiteit van het grondwater noemt men een
*
Een verzameling waterdeeltjes die uit een wolk of groep van wolken
alt en het aardoppervlak bereikt.
*
Evaporatie is in de natuurkunde de faseovergang van vloeistofmoleculen
aan een oppervlak naar de gasfase. Het is
*
De druk die in de aardatmosfeer bestaat ten gevolge van zijn eigen
gewicht noemt men de
*
10-6 meter, oftewel 0,000 001 meter, een miljoenste deel van een meter,
of een duizendste deel van een millimeter.
*
De onderlinge aantrekkingskracht tussen ongelijke moleculen zonder
dat er sprake is van een chemische binding.
*
Ander woord voor sejunctie of pendulair grondwater.
*
Water dat zich in de vaste bodemdeeltjes bevindt waardoor zwel- en
krimpprocessen optreden in bv. klei.
*
De doorlatendheid van klei en leem is
*
Een mafisch vulkanisch stollingsgesteente dat gevormd wordt door de
stolling van lava. en de stolling vindt plaats aan het aardoppervlak.
*
Felsisch stollingsgesteente dat voornamelijk bestaat uit drie mineralen; kwarts,
veldspaten (kaliveldspaat en plagioklaas) en mica's
(muscoviet en/of biotiet).
*
Een mechanisme voor warmtestroming door verplaatsing van materiaal.
*
Alle minerale gronden met duidelijke klei-inspoeling in de B-horizont.
*
Een bodemtype dat in de schrale dekzandgronden in Noord-Europa,
waar een neerslagoverschot heerst, veelvuldig voorkomt.
*
Het symbool voor ijzer is
*
Het symbool voor aluminium is.
*
Het bodemvormend proces waarbij deeltjes in de bodem van boven
naar beneden verplaatst worden door neerslagwater.
*
De weerstand die optreedt doordat de vloeistof waarin het lichaam
zich beweegt geen ideale vloeistof is, maar enige viscositeit bezit.