Begrippenlijst Geologie 15

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


Plaattektoniek
In 1912 kwam Alfred Wegener (1880-1930) met de theorie dat continenten zich in de loop der geschiedenis verplaatst zouden hebben. Deze ontdekking in de geologie die platentektoniek wordt genoemd werd pas in de jaren zestig algemeen geaccepteerd. De wereldkaart laat ook duidelijk zien dat sommige continenten als puzzelstukjes in elkaar passen zo sluit de kustlijn van Afrika bv. prima aan op de van Zuid-Amerika. Wegener beweerde dat op het einde van het Paleozoïcum de continenten waren verenigd in een grote landmassa die hij Pangaea noemde. Deze landmassa viel tijdens het Mesozoïcum uiteen. Wegener onderbouwde zijn theorie met vele waarnemingen waaronder het doorlopen van bergketens op verschillende continenten.



Pas toen zeebodem onderzoek het bestaan van midden oceanische ruggen waar nieuwe oceaanbodem wordt gevormd en troggen waar de oude oceaanbodem verdwijnt aantoonde werd geaccepteerd dat continenten over het oppervlak van de aarde worden verplaatst en werd aldus Wegeners theorie algemeen geaccepteerd. Tot vlak voor het Mesozoïcum waren de continenten nog verenigd in het supercontinent Pangaea dat langzaam als een grote landmassa noordwaarts dreef waardoor dieren zich ongehinderd door zeeen over de wereld konden verspreiden. Aan het einde van het Trias verschenen de eerste dinosauriërs en ook zij hadden een zeer ruime verspreiding en vertonen veel gelijkenis met elkaar.
Tijdens het Jura dreven de continenten verder uiteen en ontstonden er zeeën die de noordelijke continenten [Noord-Amerika, Europa en Azië] die samen Laurasië vormden scheidden van de zuidelijke [Zuid-Amerika, Afrika, India, Australië en Antarctica] dewelke tezamen Gondwana vormden.
Tijdens het Krijt viel Gondwana uiteen en dreven Afrika en Zuid-Amerika uit elkaar terwijl op het noordelijk continent Laurasië, Noord-Amerika wegdreef van Europa. India dat in het begin van dit proces was losgeraakt van Antarctica lag inmiddels ter hoogte van de evenaar. Stijging van de zeespiegel was er de oorzaak van dat laaggelegen gebieden overstroomden door deze stijging ontstonden er ook een aantal ondiepe zeeen die de continenten verdeelde. Zo was Noord-Amerika verdeeld in een oostelijk en westelijk deel, Europa in een noordelijk- en zuidelijk deel en was ook Afrika verdeeld in tenminste twee aanzienlijke landmassa’s.

De aarde is geen vaste bol maar een uit verschillende lagen bestaande bol die gedeeltelijk vloeibaar is (zie tekening).



De continentale korst en de oceaankorst liggen op de lithosfeer, die uit verschillende steensoorten bestaat. Onder de lithosphere ligt de asthenosphere die beweegt omdat hij door de mantel verwarmd wordt. Door deze warmte ontstaan stromingen in de asthenosphere waarbij warme delen naar boven geduwd worden. Op sommige plaatsen komt die warme stroming aan de oppervlakte (bijvoorbeeld bij oceaanruggen) en duwen zo de bovenliggende lithosfeer en de daarop liggende aardkorst uiteen. Aan de andere kant schuift dan een gedeelte van de korst onder een ander gedeelte en verdwijnt, waarna de korst smelt en weer als lava op een andere plaats naar boven kan komen (subductie). Waar continenten botsen ontstaan bergketens.




Extra uitleg over de platentektoniek! Klik hier.

Tektonische platen of schollen
De aardkorst bestaat uit vijftien grote stukken gesteente, de zogenaamde tektonische platen. Sommige daarvan zijn volledig bedekt met water. Anderen steken boven de zeeën uit, daar bevinden zich de zeven continenten: Afrika, Azie, Europa, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Oceanië en Antarctica. Omdat de dunne aardkorst op de aardmantel drijft, zijn de tektonische platen voortdurend in beweging. Ze botsen, drijven uit elkaar of schuren tegen elkaar aan. De continenten zijn daardoor voortduren in beweging! Noord-Amerika, bv., drijft elk jaar 3 cm verder weg van Europa.


Extra uitleg over permeabiliteit! Klik hier.

Tijdperk
Een periode in de geologische geschiedenis is een onderverdeling van een era of hoofdtijdperk. De lengte van era's kan variëren van 600 Ma voor het Paleoarcheïcum tot 65,5 Ma voor het Cenozoïcum.


Extra uitleg over geologische tijdperken! Klik hier.

Percolatie
Percolatie is een term uit het waterbeheer. Onder percolatie wordt verstaan, de neerwaartse beweging van water in de onverzadigde zone van de bodem. Dit water is meestal eerst vanaf het maaiveld geïnfiltreerd in de onverzadigde zone van de bodem. Door percolatie vindt aanvulling van het grondwater plaats. Het water dat door percolatie in de bodem komt wordt ook percolaat genoemd. Deze term wordt met name bij vuilstortplaatsen gebruikt omdat het percolaat opgevangen moet worden in verband met de daarin aanwezige verontreinigingen.


Paraboolduinen
Paraboolduinen of sikkelduinen of barchanen worden gekenmerkt door een rug met paraboolvorm, aan de lijzijde begrensd door een steile storthelling (slipface) en met armen (trailing ridges) die in de richting van de wind wijzen. Ook de loefzijde heeft over het algemeen een steile helling. Een actief paraboolduin beweegt met de kop met de wind mee. Het paraboolduin wordt aan de loefzijde altijd begrensd door een uitblazingsvallei, een uitgestrekte, vaak zeer vlakke vallei, waar uitstuiving tot op het grondwater heeft plaatsgevonden. De typische paraboolvorm ontstaat als gevolg van interactie met vegetatie. De armen ontstaan waarschijnlijk doordat aan de zijkanten het transport van zand geringer is, waardoor begroeiing beter vat heeft op het zand. Zonder vegetatie ontwikkelt een paraboolduin zicht tot loopduin. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de Schoorlse duinen. Kenmerkende verschillen tussen parabool- en loopduinen zijn dat de laatste geen armen (trailing ridges) hebben en dat de loefwaartse helling veel flauwer is, omdat deze, dankzij de afwezigheid van vegetatie, aerodynamisch is aangepast.


Pangea
Het heeft lang geduurd voordat de theorie van de plaattektoniek of continental drift algemeen werd aanvaard. Inmiddels is het één van de grondslagen van de moderne geologie. Door middel van paleomagnetisme is men in staat om de vroegere positie van continenten te achterhalen. Uit dergelijk onderzoek bleek, dat Wegener's Pangea inderdaad bestaan heeft. Gedurende het Paleozoïcum dreven de continenten langzaam naar elkaar toe. Zowel Gondwana als Laurazië dreven naar het noorden. Gondwana haalde daarbij Laurazië in en aan het eind van het Paleozoïcum botsten de twee supercontinenten. In de botszone werden de zogenaamde Hercynische gebergten gevormd. Daarmee was Pangea een feit. Gedurende het hele Trias zou Pangea blijven bestaan. Doordat alle continenten tegen elkaar aan lagen, heerste toen in grote delen van de wereld een droog landklimaat. Pas in het Jura begon Pangea weer uit elkaar te vallen.


Platentektoniek en dinosauriërs
Aan de dierenwereld uit het begin van het Mesozoïcum is goed te zien dat zich een supercontinent had gevormd. In grote delen van de wereld vinden we dezelfde diergroepen. Zo is de Lystrosaurus gevonden in Zuid-Afrika, Australië en op Antarctica, en kennen we de Plateosaurus uit China, Europa en Zuid-Amerika. Toen zo'n 160 miljoen jaar geleden de continenten uit elkaar begonnen te drijven, ontstonden op het continent grote binnenzeeën. Verschillende gebieden begonnen hun eigen dierenwereld te ontwikkelen. Toch vindt men in het Jura bijvoorbeeld Brachiosaurus nog in zowel Noord-Amerika als Afrika. De grootste diversiteit in dinosauriërs vinden we in het Krijt. De huidige continenten beginnen hun vorm aan te nemen. Zo'n 100 miljoen jaar geleden begon de zuidelijke Atlantische Oceaan te ontstaan. Men vindt dan verschillende typen dinosauriërs in de verschillende continenten.


Nieuwe botsingen
Er zijn aanwijzingen dat Pangea niet het enige supercontinent is dat ooit heeft bestaan. En ook in de toekomst kunnen de continenten weer allemaal tegen elkaar aan komen te liggen. Afrika beweegt momenteel in noordwaarste richting ten opzichte van Europa. Zo'n 20 miljoen jaar geleden kwam de eerste landverbinding tussen Eurazië en Afrika tot stand. Als gevolg van deze botsing ontstonden onder meer de Alpen. Een nog grotere botsing doet zich voor in het oosten. India was ooit een onderdeel van Gondwana dat tegen het huidige Somalië aanlag. Met grote snelheid is het de Indische Oceaan overgestoken. Daar botste het zo'n 20 miljoen jaar geleden tegen Azië aan. De kreukzone van deze botsing is te herkennen in de Himalaya, het hoogste gebergte ter wereld.


Extra uitleg over Pangea! Klik hier.
Extra uitleg over Paleozoïcum! Klik hier.

Overslaggronden
Waaiervormige zavelige afzettingen die ontstaan in de nabijheid van een plaats waar een dijkdoorbraak heeft plaatsgevonden. Als een rivierdijk doorbreekt, ontstaat achter de dijk een wiel: een zandig, diep, rond kolkgat, dat na dijkherstel overblijft. In de nabijheid van een wiel zijn altijd overslaggronden te vinden. Ze ontstaan doordat het oeverwalmateriaal bij de dijkdoorbraak wordt weggeslagen en aan de andere kant van het wiel wordt afgezet. Daar ligt de overslaggrond dus op de eerder gesedimenteerde komgrond. Overslaggronden zijn vruchtbaar en worden vaak gebruikt voor boomgaarden.

Dijkdoorbraken en wielen
Dijkdoorbraken treden meestal op bij punten waar de dijk het zwakst is. Deze zwakte kan op diverse manieren ontstaan, bijvoorbeeld door slecht onderhoud of door knaagdieren die gangen graven in de dijk. Een andere reden voor een zwakke dijk is kwel. Dit is water dat door de dijk heen sijpelt als gevolg van hoogteverschillen in de waterspiegel aan beide zijden van de dijk. De meest risicovolle locatie voor kwel is de plek waar de dijk uit zand bestaat, bijvoorbeeld op een plek waar de dijk een stroomrug kruist. Het zanderige materiaal van deze ruggen is minder sterk dan het materiaal waarmee de rest van de dijk is gebouwd. Een kwelstroom neemt op zijn weg door de dijk zand mee waardoor holten in de constructie ontstaan. Deze holten kunnen op hun beurt zorgen voor een verzakking in de dijk. Wanneer het water de volgende keer weer stijgt kan het relatief gemakkelijk door dit verzwakte punt van de dijk heen breken.

Kolk & overslaggrond
Bij een dijkdoorbraak zal het water in eerste instantie over de top van de dijk naar beneden stromen. Het vallende water krijgt hierbij zoveel energie dat de grond aan de voet van de dijk wordt weggeslagen. Op deze manier ontstaat een stroomgat of zijpe. Het bodemmateriaal dat uit dit stroomgat wordt geslagen stroomt met het water mee naar de randen van het gat. Hier aangekomen verliest het water zijn stroomsnelheid en daardoor worden de uitgeslagen materialen meteen weer afgezet. De afgezette materialen vormen tezamen een verhoging rondom het gat. Deze verhoging loopt als een waaier uit over het omliggende land. Zandmeevoerend welwater dat zich een weg onder een dijk doorbaant is de oorzaak van het zogenoemde pipingsverschijnsel.



Tegenwoordig zijn de plekken waar vroeger dijkdoorbraken hebben plaatsgevonden nog te herkennen in het landschap. Op zo'n plek is vaak een gat te vinden dat vol met water staat. Zo'n gat wordt een wiel (ook wel kolk of waai of waal) genoemd. Om dit wiel heen is een verhoging zichtbaar, dit is de plek waar de materialen uit het gat zijn afgezet. De verhoging wordt de overslaggrond genoemd.

Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Een dijkdoorbraak is het doorbreken van een dijk. Deze kan veroorzaakt worden door
instabiliteit van het grondlichaam, overloop of golfoverslag wat leidt tot erosie van het
binnentalud.
Zandmeevoerend welwater dat zich een weg onder een dijk doorbaant is de
oorzaak van het zogenoemde


*
De era die op het pre-Cambrium volgt en die begint met het verschijnen van
complexe levensvormen zoals aan de hand van fossielen kon worden vastgesteld
noemt men
*
De naam van een supercontinent dat 200 miljoen jaar geleden in stukken
uiteen brak en die de huidige continenten vormt.
*
Paraboolvormig duin waarvan de punten in de richting van de wind wijzen.
*
Het verschijnsel dat water dat door de bodem naar beneden zakt
verschillende stoffen meneemt.
*
Elk era (tijdvak) van de geologische tijdschaalheeft
onderverdelingen zoals bv het Krijt. Men spreekt over een
*
Het vermogen van gesteenten om vloeistoffen door te laten (bijv. water of olie).
*
Het rivierwater dat door afstroming over de oppervlakte in de bedding
terechtkomt. Gewoonlijk zorgt deze toevoer voor een onregelmatig
afvoerpatroon. Men spreekt over een
*
Een groot, bewegend deel van de aardkorst.


*
De theorie die ervan uitgaat dat het aardoppervlak is verdeeld in een
aantal grote platen die langzaam bewegen en in grootte veranderen.

*
Bij een dijkdoorbraak ontstaat door de kolkende beweging van het water
een diep meer. Dit meer noemt men een
*
Een oeverwal langs een verdwenen rivierloop, die zich kenmerkt
door zijn van nature gevormde verhoogde ligging is een
*
Water dat door de dijk heen sijpelt als gevolg van hoogteverschillen
in de waterspiegel aan beide zijden van de dijk.
*
Een zandig, diep, rond gat dat na dijkherstel overblijft.
*
Een zuidelijk supercontinent, dat bestond uit gebieden die tegenwoordig
grotendeels op het zuidelijk halfrond liggen, waaronder Antarctica,
Zuid-Amerika, Afrika (inclusief Madagaskar en de Seychellen), India,
Australië, Nieuw-Guinea, Nieuw-Zeeland en Nieuw-Caledonië.
*
Een supercontinent splitste op het einde van het Mesozoïcum af van Pangea.
Het paleocontinent bestond uit het merendeel van de landmassa's die
tegenwoordig deel uitmaken van het noordelijk halfrond.
*
Een geslacht van plantenetende sauropode dinosauriërs, behorend tot
de groep van de Macronaria, dat leefde tijdens het late Jura, ongeveer
150 miljoen jaar geleden.
*
Een uitgestorven geslacht van Dicynodontia. Binnen deze onderorde was
dit dier één van de succesvolste geslachten met een min of meer wereldwijde
verspreiding in het Trias.
*
Het geologisch tijdvak (afgeleid van Grieks: μέσος (mésos) = midden; ζώω (zóo) = leven:
"tijdperk van het midden-leven") of Secundair (verouderde naam) is een era
in de geologische tijdschaal, dat duurde van 252,2 ± 0,5 miljoen jaar (Ma) tot 66,0 Ma.
Het wordt onderverdeeld in de periodes Krijt, Jura en Trias.
*
Een geslacht van uitgestorven plantenetende dinosauriërs dat behoorde
tot de groep van de Sauropodomorpha en leefde in het late Trias (Norien-Rhaetien).
*
In de geologie en geofysica de richting van het magnetisch veld in gesteenten.
*
Een periode van gebergtevorming gedurende het Laat-Paleozoïcum,
die herkend wordt in oudere gesteenten in de ondergrond van Midden- en
Zuid-Europa en Noord-Afrika. De actieve orogenese strekte zich uit over
een tijdsspanne van ongeveer 90 miljoen jaar (Ma), ruwweg van 390 – 300 Ma.
De belangrijkste fases waren aan het eind van het Carboon, zo’n 300 miljoen
jaar geleden.
*
De wetenschap die de beweging van gassen beschrijft.
*
De scheepszijde waar de wind inkomt .
*
De droge zijde van een berggebied is de
*
Al het water dat zich in de ondergrond, in bodems en gesteenten bevindt.
*
Een aanduiding voor (de hoogte van) het grondoppervlak.
*
Een term uit de hydrologie, bodemkunde en het waterbeheer.
Het betreft de zone die boven het grondwaterpeil ligt, waarin de
poriën zowel water als lucht bevatten.
*
Het buitenste gedeelte van de vaste Aarde en is ongeveer 80 km dik.
*
Een langgerekte, hoger gelegen structuur op de bodem van een oceaan.
*
Ander woord voor stroomgat is
*
Ander woord voor waai of waal is
*
Een wateroppervlak die door een dijkdoorbraak ontstaan is noemt men een