Begrippenlijst Geologie 16

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


PLATEAU
Een overwegend horizontale reliëfvorm, waarvan de horizonlijn in alle richtingen geen of weinig hoogteverschillen vertoont en waarin de hellingen van dalinsnijdingen dit horizontale karakter onderbreken. Het oorspronkelijke vlakke gebied is door middel van geologische factoren in zijn geheel meestal verticaal omhoog gekomen, soms aan de ene kant lager en aan de andere kant van het plateau hoger. Het kan eventueel ingesneden zijn door rivieren, waardoor een indruk ontstaat van een heuvel- of berglandschap, maar dit is het niet.


Extra uitleg over het Pleistoceen! Klik hier.

PODZOL
Een podzol is een bodemtype in het dekzandgebied dat een duidelijk zichtbare uitspoelings- en inspoelingslaag heeft. Door middel van vocht verdwijnen de materialen humus, klei, ijzer en aluminium uit de uitspoelingslaag, deze zakken naar de inspoelingslaag. Podzols komen alleen voor in koele, vochtige klimaten, omdat de omstandigheden vereist zijn voor de uitloging van ijzer en aluminium. Vooral in het oosten en zuiden van Nederland is dit bodemtype te vinden.

Podzolgronden is een begrip uit de Nederlandse bodemclassificatie. Hieronder verstaat men minerale gronden met een duidelijke podzol-B-horizont en een A-horizont dunner dan 50 cm. Door de eis van een duidelijke podzol-B worden podzolen met een zwak ontwikkelde B-horizont niet tot de podzolgronden gerekend. Ook is er een groep bodems die door eeuwenlange plaggenbemesting een A-horizont dikker dan 50 cm heeft verkregen. Deze worden ook niet tot de podzolgronden, maar tot de eerdgronden gerekend: meestal zijn het bruine of zwarte enkeerdgronden. Podzolen die na de bodemvorming zijn overstoven of overslibd, met veen overgroeid, of met een dunne veenlaag èn een dun klei- of zanddek zijn bedekt, worden alleen tot deze groep gerekend als deze bovengrond dunner dan 40 cm is.

De podzolgronden worden als volgt onderverdeeld:


Extra uitleg over het begrip Podzol! Klik hier.

PORIENGEHALTE
Tussen de vaste bestanddelen (mineraal en organisch) bevinden zich de poriën. De grootte en de hoeveelheid van de poriën is in eerste instantie afhankelijk van de korrelgrootte, maar wordt ook beïnvloed door het bodemleven en door bodembewerkingen. De poriën kunnen gevuld zijn met lucht of met water.

Grondsoort en poriënvolume
GrondsoortGrote poriën > 10 μm %Matige poriën 10 - 0,2 μm %Kleine poriën < 0,2 μm %Totaal porienvolume %
Zand
Leem
Klei
30 - 40
10 - 25
05 - 15
05 - 10
15 - 20
10 - 15
05 - 15
10 - 20
30 - 40
35 - 50
40 - 60
40 - 65


Bepaling poriëngehalte
- Meet in een maatcilinder 100 ml ovendroge, gezeefde grond af. (licht aandrukken)
- Doe 100 ml water in een andere maatcilinder.
- Laat nu beetje bij beetje de gedroogde grond in het water glijden. (niet te snel zodat de lucht kan ontsnappen)
- Lees het nieuwe volume af.
- Totaal poriëngehalte = 200 ml - nieuw volume
- Gehalte vaste deeltjes = 100 ml - poriëngehalte.


POROSITEIT OF POREUSHEID
Is de aanwezigheid van kleine openingen (poriën) in een materiaal. Men herkent er het woord "porie" (kleine opening) in. Porositeit heeft in het algemeen tot gevolg dat het materiaal langzaam vocht doorlaat. Ook opzuigen of omhoogzuigen van vocht door capillaire werking is mogelijk.

Voorbeelden van poreuze materialen zijn:

baksteen
ongeglazuurd aardewerk
sponzen
gesteenten als kalksteen en zandsteen
eierschaal
marmer
Ook bestaan er poreuze pleisters, poreuze kunststoffen, en poreus gesinterd metaal.

Voor isolatie van een gebouw is een poreus materiaal gewenst, door de warmtehoudende eigenschap van de grote hoeveelheid lucht in het materiaal. Ook kan door middel van porositeit metalen helpen om niet verder te corroseren. Dat zijn de metalen aluminium, zink, tin, chroom, nikkel en lood. De metalen corroseren een dun laagje. De corrosielaagjes zijn niet poreus, en de corrosie stopt.

Porositeit in de bodemkunde
In de bodemkunde duidt men met de term porositeit de hoeveelheid poriën in de bodem aan. In een bodem met een goede porositeit kunnen zuurstof, water en voedingsstoffen goed doordringen tot de de plantenwortels. Teveel water in de grond beïnvloedt de porositeit nadelig. De poriën lopen namelijk vol en verhinderen een goede beluchting, de mineralen lossen op en kunnen zelf uitspoelen. Ook zware machines kunnen een ondergrond vastrijden en de porositeit nadelig beïnvloeden.


POST-VULKANISCHE VERSCHIJNSELEN
Een vulkaan kan duizenden jaren achter elkaar actief zijn, maar hij blijft niet alsmaar uitbarsten. Een vulkaan gaat op een gegeven moment dood. Hij barst dan niet meer uit. In de buurt van een dode vulkaan kunnen nog vulkanische verschijnselen voorkomen. Die noemt men post-vulkanische verschijnselen. Een voorbeeld daarvan zijn minerale bronnen. Bij een dode vulkaan is de ondergrond vaak nog erg heet. Grondwater is daardoor ook heet en lost daardoor makkelijk in mineralen op.

Men heeft verschillende soorten nawerkingen, waaronder gassen en dampen. Gas- en dampvormige stoffen worden bij iedere uitbarsting geproduceerd. Meestal in grote hoeveelheden. Tijdens een uitbarsting bereiken de rookpluimen hoogtes van enkele tot tientallen kilometers. Ze bestaan uit druppeltjes gecondenseerde waterdamp (verdampte waterdamp) en uit onzichtbare gassen en dampen en uit meegesleurde vulkanische as.


PRAIRIE
Het bekendste prairiegebied is de Great Plains, een vlakte ten oosten van de Rocky Mountains. Het strekt zich uit over de Amerikaanse staten New Mexico, Texas, Oklahoma, Colorado, Kansas, Nebraska, Wyoming, Montana, South Dakota en North Dakota, alsmede een deel van zuidelijk Canada. Tegenwoordig wordt op de Amerikaanse prairies veel landbouw bedreven, met name tarwe en maïs.


Extra uitleg over het Precambrium! Klik hier.

PUINHELLING
Een puinhelling is een helling die bestaat uit gebroken stenen aan de voet van een steile rotswand of onderaan een ravijn. De hellingshoek wordt bepaald door de grootte van het puin. Het afdalen van een puinhelling is relatief makkelijk doordat het puin de mogelijkheid geeft om op een soortgelijke manier als skiën naar beneden te gaan. Bergopwaarts de puinhelling betreden is veelal een lastigere en zwaardere aangelegenheid omdat men de neiging heeft in het puin te verzakken. De stenen waaruit de helling bestaat ontstaan meestal door het uitzetten en inkrimpen van grote stenen gedurende perioden van vorst en dooiing, wat kleine scheurtjes in de stenen tot gevolg heeft. Op deze manier kan er water sijpelen in deze kleine scheurtjes. Wanneer het 's nachts koud genoeg wordt om dit water te laten bevriezen, zet het water uit en gedraagt zich dan als een wig die de steen uiteendrijft. De herhaling van dit proces kan leiden tot significante erosie. Voor bergbeklimmers is het betreden van een puinhelling niet geheel zonder gevaar. Zwaartekracht zorgt ervoor dat er constant stenen van de helling afrollen. Er zijn ook puinhellingen aanwezig op andere planeten en manen. Het is niet ongewoon dat puinhellingen worden gevormd rond recent gevormde kraters. Een bekend voorbeeld van een puinhelling die is ontstaan door menselijk toedoen, is die onder Mount Rushmore.


Extra uitleg over een Puinwaaier! Klik hier.

Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Een breed, vlak gebied dat boven het omringende uitsteekt en
waarvan de randen tenminste voor een deel uit kliffen bestaan.
*
Geologisch tijdvak dat 2.500.000 jaar geleden begon en dat 10.000 jaar
geleden eindigde. Kenmerkend voor dit tijdvak is dat warme en koude perioden
elkaar afwisselden.
*
Een bodemtype met een duidelijke uitspoelingslaag (horizont) en een
duidelijke inspoelingslaag. De uitspoelingslaag wordt loodzandlaag
genoemd vanwege de grijze kleur; de inspoelingslaag wordt wel oerlaag
of ijzeroerlaag genoemd vanwege de afzetting daarin van ijzerverbindingen.
*
De totale hoeveelheid aan openingen tussen de sedimentkorrels.
*
Het percentage van het volume van een gesteente dat door openingen
tussen de korrels wordt ingenomen.
*
Verschijnselen die zich voordoen in gebieden waar vroeger vulkanisme voorkwam.
Bijv.: minerale bronnen en geisers.
*
Een bodem met enige bruinkleuring door de aanwezigheid van
organisch materiaal en zonder uitspoeling.
*
De tijd die is voorafgegaan aan het Paleozoïcum.
*
Een helling die is opgebouwd uit los verweringsmateriaal,
vaak onstabiel door de maximale hellingshoek in los materiaal.
*
Een groot deltavormig sedimentlichaam dat gevormd wordt op plaatsen
waar een dalrivier vanuit een gebergte in een vlakte terechtkomt.
Door de afname van de stroomsnelheid gaat sedimentatie optreden,
waarbij de grove deeltjes het eerst bezinken en de fijnere verder op de
vlakte worden afgezet.